Moet een nieuw bestemmingsplan rekening houden met waterhuishouding?<\/em><\/h3>\nIn de toelichting op een bestemmingsplan moet zijn omschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verplichting vloeit voort uit artikel 3.1.6 1e<\/sup> lid onder b van het Bro. Het gaat natuurlijk om de gevolgen in het bouwplan zelf. Is daar de wateropvang en afvoer goed geregeld. Maar het hoort ook te gaan om de gevolgen van de nieuwe ontwikkeling voor de waterhuishouding in de omgeving. Die gevolgen doen zich al snel voor. Bij aanleg van een nieuwe woonwijk of bij verdichting van bestaande bebouwing zullen zich vaak gevolgen voor de wateropvang voordoen. De aanleg van meer verharding heeft gevolgen voor de waterhuishouding in de omgeving, omdat het water dan minder makkelijk door de grond kan worden opgenomen. Dit kan betekenen dat een naastgelegen perceel in beginsel meer last krijgt van wateroverlast.<\/p>\nEen nieuw bestemmingsplan hoeft niet de bestaande problemen op te lossen\u2026.<\/em><\/h3>\nOmwonenden stellen vaker dat zij als gevolg van een nieuwe ontwikkeling extra wateroverlast verwachten. Het gaat natuurlijk vaak om gronden waar al vaker wateroverlast is ontstaan, en omwonenden bezorgd zijn voor verslechtering. De gemeente moet vaak ook wel erkennen dat zich al wateroverlast voordoet. Uitgangspunt is dat het nieuwe bestemmingsplan niet hoeft te voorzien in een oplossing voor de bestaande wateroverlast. De nieuwe ontwikkeling hoeft de waterproblemen van de omgeving niet op te lossen. Zie daarvoor de uitspraak van de Raad van State van 4 september 2019, ro. 4.1 e.v. ECLI:NL:RVS:2019:3020.<\/p>\n
Maar het plan mag niet leiden tot onaanvaardbare toename van wateroverlast in de buurt<\/em><\/h3>\nIn dezelfde uitspraak is wel vastgelegd dat als aangetoond kan worden dat een nieuwe ontwikkeling wel nadelige effecten heeft voor de waterhuishouding, en er al bestaande wateroverlast is, moet bij het vaststellen van het bestemmingsplan wel voldoende zijn onderbouwd dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare toename van de wateroverlast voor de naburige percelen. In deze uitspraak kreeg de gemeente de verplichting om uit te werken hoe deze wateroverlast voor naburige kon worden beperkt en om deze maatregelen in het bestemmingsplan te verwerken.<\/p>\n
Wat moet de gemeente ondernemen?<\/em><\/h3>\nAls de vrees voor wateroverlast in de omgeving re\u00ebel is, wordt dit door de gemeente vrijwel altijd praktisch aangepakt. De gemeente kan besluiten om extra wateropvangvoorzieningen aan te leggen. Bijvoorbeeld extra wateroppervlak realiseren om de verharding te compenseren, of juist de aanleg van bijzondere voorzieningen zoals ondergrondse wateropvang. Ook kunnen de rioleringen of drainages in de omgeving worden verbeterd.<\/p>\n
Soms gebeurt dat niet in de voorbereiding van het project, maar als het plan al is vastgesteld en er beroep tegen aangetekend wordt. Als de gemeente dan door een waterkundig bureau in een studie laat bevestigen dat deze voorzieningen voldoende zijn om de nadelige gevolgen voor de waterhuishouding op te vangen, zal de Raad van State dit meestal accepteren. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van 1 juni 2016 onder punt 13.4, ECLI:NL:RVS:2016:1503, over een bestemmingsplan in Brabant. Op zich is ook dan het doel, bescherming tegen extra wateroverlast, bereikt.<\/p>\n
Wateroverlast is een werkveld waarbij alles met deskundigenrapporten bewezen moet worden. Dat maakt het voor omwonenden lastig om hun bezwaren naar voren brengen. Voor degene die een zienswijze inbrengt of beroep aantekent tegen een nieuw bestemmingsplan, is het noodzakelijk om vasthoudend te zijn en alle modellen van de gemeente zo veel mogelijk na te rekenen. Als je de Raad van State kunt overtuigen dat er extra verharding optreedt, en daar onvoldoende compensatie voor plaatsvindt, leidt dat al tot een verplichting van de gemeente.<\/p>\n