In een eerdere blog schreven wij over de VNG Handreiking “Bedrijven en Milieuzonering”, hierna te noemen “de VNG Handreiking”, die in het leven is geroepen om milieugevoelige functies (zoals woningen en scholen) zo veel mogelijk te beschermen tegen overlast van omliggende bedrijven. In de VNG Handreiking hiervoor een aantal milieucategorieën met bijbehorende richtafstanden opgesteld. Hierbij geldt: hoe hoger de milieucategorie, hoe groter de richtafstand die aangehouden moet worden.
Het bepalen van de richtafstand vormt een belangrijk onderdeel van de vergunningprocedure. Op het moment dat niet aan de richtafstand kan worden voldaan, bestaat namelijk een grote kans dat de gemeente zal weigeren de vergunning te verlenen.
Het is vaak echter niet eenvoudig om de juiste richtafstanden uit de VNG Handreiking te bepalen. Allereerst vormt de manier waarop de richtafstand gemeten dient te worden vaak namelijk onderdeel van discussie. Daarnaast zijn de richtafstanden indicatief, wat betekent dat hier onder bepaalde omstandigheden vanaf geweken mag worden.
Meten richtafstanden
De richtafstanden uit de VNG Handreiking dienen gemeten te worden vanaf de grens van de bestemming die een milieubelastende functie toelaat tot de uiterste situering van de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. Er wordt dus niet gemeten vanaf het bedrijfspand, maar vanaf de grens van het bestemmingsvlak. Er bestaat immers altijd een mogelijkheid dat een bedrijf zijn werkzaamheden uitbreidt en hiermee ook de bedrijfsbebouwing wordt vergroot. Hetzelfde principe geldt voor de woning. Er wordt niet gemeten tot de huidige gevel van de woning, maar tot de uiterste situering van de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. Kortom, er wordt altijd uitgegaan van de uiterste grenzen. Hiermee moet worden voorkomen dat na uitbreiding van het bedrijf of de woning niet meer aan de richtafstand kan worden voldaan.
Afwijken richtafstanden
In beginsel kunnen de richtafstanden uit de Handreiking worden aangehouden. Onder bepaalde omstandigheden is het echter gerechtvaardigd om een grotere of juist een kleinere richtafstand aan te houden. Dit is echter alleen toegestaan indien ondanks de afwijking alsnog een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Bovendien dient dit heel goed onderbouwd te worden door gemeenten. In sommige gevallen is het nodig dat ter onderbouwing een of meerdere onderzoeken, zoals een akoestisch onderzoek, worden uitgevoerd.
Dat gemeenten bij afwijking van de richtafstanden goed dienen te onderbouwen dat een goed woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd, blijkt wel uit de rechtspraak. Gemeenten worden er in procedures met de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, hierna te noemen “de Afdeling”, regelmatig op gewezen dat zij een besluit om af te wijken van de richtafstanden onvoldoende hebben gemotiveerd, met het verzoek dit te herstellen.
Dit was bijvoorbeeld ook het geval in een uitspraak van de Afdeling, gewezen op 3 juli 2019. Het ging in deze zaak om een omgevingsvergunning die door de gemeente Sittard-Geleen was verleend voor de bouw van een paardenbak en het in afwijking van het bestemmingsplan gebruiken van gronden als zorgboerderij. Op 28 meter van de paardenbak bevindt zich de woning van de buurman. De buurman stelt geur- en stofoverlast te ondervinden van de paardenbak en maakt daarom bezwaar. Een bezwaar- en beroepsprocedure volgt en uiteindelijk komt de zaak bij de Afdeling terecht.
De Afdeling noemt nog allereerst nog eens dat de richtafstanden gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die een milieubelastende functie toelaat, in dit geval de rand van de paardenbak, en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. In dit geval bedroeg de richtafstand 30 meter, en werd hier met 28 meter dus niet aan voldaan.
De buurman voert verder aan dat hij de mogelijkheid heeft om vergunningvrij een mantelzorgwoning in zijn achtertuin te bouwen. De uiterste situering van de gevel zal in dat geval veel dichterbij liggen dan 28 meter.
Volgens de Afdeling stelt de buurman hiermee terecht dat ruimschoots niet aan de 30 meter richtafstand uit de Handreiking wordt voldaan. Dat de buurman op dit moment geen concrete plannen heeft voor de bouw van een mantelzorgwoning leidt niet tot een ander oordeel. Bij het afwijken van de richtafstanden dient immers te worden uitgegaan van de maximale planologische en vergunningsvrije uitbreidingsmogelijkheden.
Door het college was enkel gemotiveerd dat de geringe afstand van de richtafstand ruimtelijk aanvaardbaar is, nu het gebruik van de paardenbak door drie paarden nauwelijks hinder veroorzaakt en niet vergelijkbaar is met de hinder afkomstig van een volwaardige manege.
Hiermee was volgens de Afdeling door het college onvoldoende gemotiveerd dat ook met de uitbreidingsmogelijkheden in acht nemende een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. De Afdeling droeg het college dan ook op het besluit te herstellen en alsnog voor een deugdelijke motivering te zorgen.