Bij sommige bouwprojecten is het project gericht op een specifieke doelgroep, zoals woningen voor mensen uit de omgeving of voor starters. In zulke gevallen moet op enige manier worden gewaarborgd dat alléén die doelgroep in de woning mag wonen. Maar mag in het bestemmingsplan bepaald worden de woningen uitsluitend mogen worden gebruikt door de beoogde doelgroep?
In januari 2020 deed die vraag zich voor bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (“de Afdeling”). Er werd een bestemmingsplan vastgesteld waarin de bouw van een aantal nieuwe woningen werd mogelijk gemaakt. Uit de toelichting op het bestemmingsplan bleek dat het de bedoeling was om deze woningen te verkopen aan starters die uit de gemeente komen. Degenen die tegen het bestemmingsplan beroep in hadden gesteld, stelden zich op het standpunt dat als de woningen voor inwoners van de gemeente zijn, dit ook in de planregels moest worden opgenomen. Door die beperking op te nemen zou immers kunnen worden afgedwongen dat dit plan daadwerkelijk zou worden uitgevoerd.
De Afdeling oordeelde dat bepalingen die verbieden dat gebouwen worden gebruikt door mensen buiten een specifieke doelgroep, niet ruimtelijk relevant zijn. Dit zijn niet alleen beperkingen op basis van herkomst, maar dit kan bijvoorbeeld ook op basis van leeftijd zijn. Zij oordeelde daarom dat dergelijke bepalingen niet zijn toegestaan, omdat dit in strijd zou zijn met artikel 3.1 Wro. De beperkingen waren dus terecht niet in het bestemmingsplan opgenomen.
Dat de woningen in de toekomst door de beoogde doelgroep worden gebruikt, zal dus op een andere moeten worden gewaarborgd. Hiervoor zou bijvoorbeeld een kettingbeding in het koopcontract kunnen worden opgenomen, die uitsluit dat de woning wordt (door)verkocht aan een andere partij dan een starter.